dinsdag 15 februari 2011

HET INTERNET: DE NIEUWE BIG BROTHER.

De wet op de privacy, of de bescherming van onze persoonlijke levenssfeer zoals het in het staatsblad is opgenomen, is onderhands bijna vijftig jaar oud. Dus nog ruim voor het internet bestond. Die wet heeft dan ook sindsdien enige aanpassingen ondergaan, maar grosso modo blijft de premisse dezelfde: het gaat om de verwerking van persoonsgegevens door de overheidsdiensten. Verwar dit niet met de bescherming van de burger. Daar is de overheid niet in geïnteresseerd. De laatste aanpassing dateerde van 2007 maar bracht geen grote aanpassingen met zich mee. Wat die wet precies inhoudt is nogal duister. Artikel 1 van de wet van 1993 zegt het volgende:
… Voor de toepassing van deze wet wordt onder “persoonsgegevens” iedere informatie betreffende een geïdentificeerde of identificeerbare natuurlijke persoon verstaan, hierna “betrokkene” genoemd; als identificeerbaar wordt beschouwd een persoon die direct of indirect kan worden geïdentificeerd, met name aan de hand van een identificatienummer of van één of meer specifieke elementen die kenmerkend zijn voor zijn of haar fysieke, fysiologische, psychische, economische, culturele of sociale identiteit…
De bedoeling is dat, wie vaststelt dat er geknoeid is met zijn persoonlijke gegevens of dat die misbruikt worden, daarvoor klacht kan indienen.
Een nobel initiatief, hoewel het ook een tweesnijdend zwaard is. De bescherming van de persoonlijke leefsfeer geldt namelijk ook voor politieke misdaden en dossiers die de staatsveiligheid bedreigen.
Tot 2009 gold op de ‘aangebrande’ historische archieven een inzageverbod van 100 jaar, waardoor bijvoorbeeld oorlogsmisdadigers vanaf de eerste wereldoorlog afgeschermd werden. Onder Europese druk werd de termijn verlaagd tot 30 jaar. Maar nog altijd kunnen bijvoorbeeld de Congo-archieven niet bestudeerd worden, zodat de moord op de Congolese premier Patrice Lumumba niet opgehelderd kan worden. Of de moord op parlementair en communistenleider Julien Lahaut in 1950.
De wet op de privacy heeft geleid tot scherpere controles, maar tegelijk ook de deur opengezet tot verregaande inmenging in de persoonlijke leefsfeer. Door de koppeling van verschillende databanken (kruispunten genoemd) kunnen voortaan gegevens van sociale zekerheid, belasting, vermogensbeheer en bankrekeningen worden samengesmeed. Wie goed in zijn schoenen staat, of de weg kent naar anonimiteit, hoeft zich daarover geen zorgen te maken, maar de overheid heeft ook nog andere mogelijkheden in petto, en het houdt niet op.
Focussen we ons op het momenteel meest populaire internetfenomeen: het Facebook.
Nu denk je, ach, mijn Facebook profiel is onschuldig. Mij vriendjes zijn onschuldig. We vormen samen een leuk koffiekletsgroepje. Maar daar wordt het precies gevaarlijk. Je geeft meer gegevens over je privacy bloot dan je denkt. Er zijn mensen die hun profielen op het facebook breed uitsmeren zodat je bijna hun leven kunt samenstellen. Het zijn mensen die niets te vrezen hebben van hackers, homejackers en kidnappers. Denken ze.
Maar dat profileren is niet zo onschuldig. Er kijken mensen over je schouder mee. De RVA en de fiscus kunnen zich afvragen hoe deze werkzoekende, die over zijn nieuwe dure auto bericht, dat geld heeft bijeengeraapt. De werkgever kan uitpluizen wat de Facebook gebruiker zoal over zichzelf vertelt en die gegevens met zijn CV vergelijken. Hij kan ook zien of je tijdens de werkuren niet zit te facen. Je activiteiten op onlinewinkels kunnen opgespeurd worden en als je je e-mailadres erbij vermeldt, staat dat er ook op. Facebook zelf heeft heel wat trucs in petto om marketeers in staat te stellen de juiste reclametags te construeren. Spammers kunnen dat ook. En hotels. En alle publieke plaatsen die gratis draadloos internetverbinding aanbieden. Die zijn, om het de gebruiker gemakkelijk te maken, onbeveiligd en hoteldetectives, personeel en iedereen op de plek kan in je e-mails snuisteren terwijl je aan het werk bent.
Het grootste gevaar komt echter uit de hoek van de overheid. Regeringen en intelligentiediensten hebben intussen ook het internet ontdekt. Echelon, de elektronische speurneus van het Amerikaanse NSA, is constant op zoek naar nieuws, e-mails en tekstberichten die verdachte informatie verstrekken. Dat is nog niet genoeg, en daarom zitten ze ook naar de sociale netwerken te lonken. Het moet legaal blijven en ze mogen de vrije meningsuiting op het internet niet aan banden leggen, maar dat willen ze ook niet. De overheid heeft er alle belang bij om het internet te houden zoals het is en de mensen aan te moedigen zoveel mogelijk van zichzelf prijs te geven.
Het stormachtige succes van Facebook is er niet gekomen omdat een geniale nerd iets ontwierp dat kruiskoppelingen tussen gebruikers mogelijk maakte. Iemand van de overheid merkte dat op en vond het een prachtmiddel om in recordtempo gekoppelde profielen op te zoeken in de strijd tegen het terrorisme en ondermijning van de Amerikaanse samenleving. Facebook heeft zijn succes te danken aan de CIA en het Amerikaanse ministerie van defensie die de nodige fondsen bijeenbrachten om het tot het grootste sociale netwerk ter wereld te maken. De prijs die ze daarvoor moesten betalen is onbelangrijk vergeleken met de schat van informatie over individuen die ze spelenderwijs kunnen verzamelen.
De tendens van de overheden om het internet voor intelligentieopdrachten te gebruiken, blijft zich verder ontwikkelen. Ze vinden nieuwe elektronische speurhonden uit, zetten informanten op de sociale netwerken en de blogs, lokken reacties uit en wisselen info uit. Ze zijn dan ook bereid geld te stoppen in elk project dat daarvoor in aanmerking komt.
Soms hoeven ze het geld zelfs niet uit te geven. Google’s Street View project waarbij straten realistisch kunnen afgestruind worden, is perfect voor legereenheden die een stad binnenvallen. Ze kunnen op hun mobiele computer snel de weg naar hun strategische doelwitten volgen.
In zijn essay, The Net Delusion or The Dark Side of Internet Freedom, van de Amerikaanse Witrus Evgeny Morozov, een internationaal bekende blogger, wordt haarfijn uitgelegd waar het internet naar toe evolueert. Of zou kunnen als we niet alert blijven.
Samengevat:
Het internet begint paranoïde te worden, vertelt hij in zijn inleiding. Het geeft ons niet wat het ons belooft. Het is grondig ontspoord en speelt vuil spel met onze privacy en de mensenrechten in het algemeen. Uitgevers zoeken naar manieren om de auteursrechten te beschermen. Ouders willen hun kinderen beschermen tegen het cyberpesten en porno. Wetgevers verkennen mechanismen die de privacy van mensen moet verdedigen. Regeringen proberen de middelen te vinden om lekken te stoppen. Ondernemers moeten rekening houden met cyberspionage. Publieke figuren moeten rechtszaken inspannen wegens laster op het internet. En we worden meer en meer ongerust omdat we zonder onze toestemming bekeken, gefilmd en geüpload worden.
Maar Morozov is vooral geïnteresseerd in de politieke aspecten van het internet.
Het bevrijdende wereldomvattende web bevat tevens de zaden van depolitisering en dus dedemocratisering, legt hij uit. In tegenstelling tot de ‘cyberutopians’, zoals hij de idealisten van het internet noemt, degenen dus die van mening zijn dat het internet een krachtig instrument voor politieke emancipatie is, voert Morozov overtuigend aan dat het internet vaker wel dan niet democratie ondermijnt en persoonlijke vrijheid vernietigt.
Hij vertelt over een toespraak gegeven door Hillary Clinton, een jaar geleden, waarin ze over het internet in lovende bewoordingen sprak, als een instrument dat democratie zou bevorderen en de mensenrechten beschermen. Clinton was er zich misschien niet van bewust dat, zoals Morozov het wrang uitdrukt, de meest populaire zoekopdrachten op de Russische zoekmachines geen vragen waren als 'wat is democratie?' of 'hoe beschermen we de mensenrechten?', maar 'wat is liefde?' en 'hoe kan ik gewicht verliezen?'
Het internet als revolutie-instrument? Morozov citeert de politieke blogger, Andrew Sullivan, die enthousiast verkondigde dat de Iranese revolutie getwitterd zou worden. Die revolutie is nooit gebeurd, en het vergeefse twitteren van de demonstranten werden gebroken met ijzeren hand. Maar Sullivan was niet de enige met blind vertrouwen in het internet. Clay Shirky, een internet expert, zei het in nog fraaiere bewoordingen: "Dit is het. Dit is de eerste revolutie die over een internationaal podium beschikt dat bestuurd wordt door de sociale media.”
Twee decennia van dom getater over de magische krachten van de vrijetijdstechnologie veranderde het beeld over het internet eenzijdig. Er ontstond een klasse van gebruikers die hun leven via het internet regelen. Het internet als universele deus-ex-machina, als compensatie voor de teleurgang van de godsdienst. Het leven vanop de luie stoel.
Als dat mogelijk was, waarom zouden we het ook niet kunnen gebruiken alls middel tot politieke revolutie? De gebruikers waren ervan overtuigd dat het internet Irak en Afghanistan naar democratieën kon transformeren, gewoon door op een computerklavier te tokkelen. Morozov vraagt zich dan af waarom er een leger moest op afgestuurd worden als het ook kon op de manier waarop we onze schoenen online kopen.
De revolutieprekers vergeten de elementaire beginselen van een succesvolle revolutie: de medeplichtigheid van het leger, onder de leiding van een krachtig politieke verzet, en de bereidheid van een ontevreden bevolking. Die waren er niet in beide landen. Maar de politieke generatie van vandaag is opgegroeid met het internet en denkt enkel in termen van het internet. Ze zijn ‘doof voor de sociale, culturele en politieke subtiliteiten van een land.’
Het gezagsondermijnende internetverkeer werd bovendien tegen de demonstranten gebruikt. Het Iranese regime gebruikte het web om foto's, persoonlijke informatie en verblijfplaatsen van demonstranten op te speuren (via Facebook, natuurlijk); om propagandistische video's te verspreiden, en de bevolking op zijn plaats te zetten. Ook China is zo wijs om het internet niet volledig te bannen. Het geeft ze nu eenmaal snelle en efficiënte informatie over hun verdachte elementen.
En niet alleen de overheden maken misbruik van het internet. Polygamie is illegaal in Turkije maar dat betekent niet dat Turkse dorpelingen het internet niet gebruiken om meerdere vrouwen te vinden. Mexicaanse misdaadorganisaties maken gebruik van de netwerken om informatie over hun slachtoffers te verzamelen. Neofascisten zoeken er hun targets om pogroms te organiseren. Russische meisjes worden er geronseld om als seksslavinnen te gaan werken.
Het internet gedraagt zich ook lafhartig en dubbelzinnig. Google gaf toe aan de Chinese eisen om bepaalde zoekitems niet meer op te nemen. Twitter en Facebook hebben geweigerd om het Global Network Initiative, een initiatief om de mensenrechten op het internet te respecteren, te ondertekenen.
Het internet is een Amerikaanse uitvinding en volgens Amerikaanse principes moet het dus winst opleveren. Morozov schrijft dat de gevaarlijke fascinatie om sociale problemen met de hulp van technologie op te lossen, het de gevestigde belangen mogelijk maakt te verhullen wat in wezen neerkomt op reclame voor hun commerciële producten, gezet in de taal van vrijheid en bevrijding.
In 2007 schreef Jared Cohen, toen werkend bij de Amerikaanse BZ, dat ‘het internet een plek is waar de Iranese jeugd kan en mag zeggen wat ze willen in hun streven naar meer vrijheid’. Veel van die cyberrevolutionairen zitten nu in de gevangenis of zijn vermoord. Cohen zelf werkt nu voor Google als regisseur van Google Ideas, een onderdeel dat onderzoekt hoe de wereld beter gemaakt kan worden. Vanzelfsprekend met de hulp van Google zelf.
Voor Morozov is het internet ‘een veel grilliger technologie’ dan radio of televisie. Noch radio noch tv kunnen op basis van zoekwoorden filteren, een typische internettechnologie die het mogelijk maakt voor autoritaire regimes om URL's en tekst te herkennen en gevaarlijke websites te onderdrukken, of, zoals marketeers, informatie te verzamelen over de mensen die ze bezoeken - een tactiek die Morozov sardonisch de ‘aanpassing van censuur’ noemt.
Morozov, zelf geboren in communistisch Wit-Rusland, is, met wellicht typische Oost-Europese intellectuele somberheid, pessimistisch over de menselijke aard. ‘Technologie verandert de hele tijd,’ schrijft hij, ‘de menselijke natuur nauwelijks.’
Ook de cloud-technologie kent in zijn ogen geen genade. Het cloud (Nederlands: wolk) staat voor internettoepassingen die niet op de machine van de gebruiker staan, maar ergens op een server. De gebruiker hoeft op deze manier geen eigenaar meer te zijn van de gebruikte hard- en software en is niet verantwoordelijk voor het onderhoud. Alles wat je nodig hebt om toegang tot je bestanden te krijgen is je wachtwoord. Je bent safe voor ongewenste ogen. Maar een repressief regime kan de wachtwoorden met intimidaties en foltering uit de systeembeheerder wringen.
Morozov is van mening dat het internet enkel de achilleshiel van de democratie blootlegt. Het moreel kneedbare web creëert een egalitaire antidemocratie waarin het meest elementaire fatsoen in de vergeethoek wordt geduwd.
Afijn, hoe en wat de toekomst van het internet ook mag zijn, we laten Morozov best zelf aan het woord.


Geef je mening op het forum van de Hartenvreter.