maandag 14 februari 2011

BELGIE, STAKINGSPARADIJS.

De Post (bPost) staakt.
De post is afgelopen nacht niet in de postkantoren geraakt. Woensdagavond brak er een spontane staking uit aan het postsorteercentrum Antwerpen X aan de Noorderlaan. Daar wordt de post voor Limburg en Antwerpen gesorteerd. En ook Gent X sloot zich nadien bij de actie aan. De meeste brievenbussen bleven vrijdag leeg.
Volgens de christelijke vakbond ACV heeft 90 procent van de werknemers tijdens de nacht van donderdag op vrijdag het werk neergelegd. "De staking is nu al een succes", luidt het. De vakbonden bij BPost riepen op tot een algemene staking uit protest tegen het strategische plan van BPost, dat een herziening inhoudt van de organisatie van de brieven- en pakjespost. Voor zover het krantenbericht.
Uitgerekend dus op de laatste werkdag moeten we onze correspondentie ontberen. Het wachten op belangrijke stukken zal dus drie dagen in beslag nemen, of meer, want de postbode moet nu een dubbele lading rondbrengen. Waarvoor eigenlijk? Omdat BPost wil moderniseren? Omdat de pakjespost, die tussen haakjes verlieslijdend is, zal worden gereorganiseerd? Wat hebben u en ik ermee te maken?
De Post blijft de grootste werkgever van het land. Dat blijkt uit de jaarlijkse Trends Top 30.000, die het gelijknamige weekblad publiceert. Met 33.775 werknemers is De Post bijna dubbel zo groot als eerste opvolger Fortis, die in 2006 19.949 mensen aan het werk had. De NMBS staat op een derde plaats (18.439), voor Belgacom (13.675) en Delhaize (13.079). Carrefour (12.117), ING (10.924), Colruyt (10.445), KBC (10.230) en Electrabel (8.246) maken de top tien vol.
Maar hoe lang blijft die toppositie nog? De brievenbedeling staat op een wegkruising en een keerpunt. Door het internet is een massa persoonlijke correspondentie uit de postbussen verdwenen waardoor meer jobs verloren gaan of vervangen worde door tijdelijk personeel. Elektronische bedeling begint stilaan door te dringen. Het zal een flinke knauw in het postbudget betekenen, als de digitale zakelijke post gestandaardiseerd zal zijn. Het postbestuur zelf kan je niet van oogkleppen beschuldigen. Die hebben ervoor gezorgd dat de post een moderner imago kreeg en de belastingbetaler centen uitspaart. De leiding bestaat al lang niet meer uit ambtenaren, maar uit mensen van het vak. BPost is een conglomeraat van de Deense post, CVC Capital Partners en de Belgische Staat. De Deense post wil zijn aandelenpakket afstoten. Capital Partners zal aldus voor 49,9 procent aandeelhouder worden van BPost. Capital Partners heeft momenteel 53 vennootschappen en is actief in de Verenigde Staten, Europa en Azië. Het heeft 400.000 personeelsleden ter beschikking. De sectoren zijn veelvuldig: die gaan van formule 1 autosport, kleding, de drukindustrie tot precisieapparatuur. BPost is maar een klein onderdeel daarvan. Als Capital Partners erin slagen om de ontbrekende 0,1 percent + 1 over te nemen, wordt de Post geprivatiseerd.
Geen wonder dus dat het vaste personeel in paniek geraakt en vraagt de vakbonden tussenbei te komen.
De taak van de vakbonden is haar leden te beschermen. Zowel we zien is dat in dit geval gewoon niet meer realistisch. Maar de vakbonden spelen het spelletje met koppige, blinde hardnekkigheid, want ze moeten nu eenmaal hun leden tevreden houden. Het gaat natuurlijk niet om het welzijn van de klanten. Het gaat om de belangen van de werknemers en het prestige van de vakbonden. Daarvoor moet dus heel het land boeten. Waarom straffen ze ons, de onschuldige toeschouwers, die zelfs niet weten waarvoor ze eigenlijk staken?
Dat komt omdat de Belgische vakbonden het hier voor het zeggen hebben. Dat komt ook omdat spontane stakingen een recht zijn waar niet aan getild wordt. België is de kampioen in spontane stakingen, een eufemisme voor wilde stakingen.
Hoe komt het dat vakbonden zo machtig zijn en het dagelijkse leven kunnen lamleggen? Een beetje sociale geschiedenis is nodig.
België heeft lang moeten wachten op een rechtvaardige sociale wetgeving. De liberale werkgever van de negentiende eeuw had lak aan mensenrechten. De Belgische werkgevers zijn niet bepaald bekend als filantropen als het om hun werknemers ging. De sociale wetten werden niet door hun geïntroduceerd, maar door de syndicale inzet van de arbeiders. Dit was enkel mogelijk na een lange en bittere strijd die niet zelden met doden omweven was en waardoor de sociale rechtvaardigheid veel later tot stand kwam dan in de buurtlanden.
In Groot-Brittannië, de bakermat van de industriële revolutie, waren het de werkgevers zelf die het initiatief namen en wetten produceerden die kinder- en vrouwenarbeid reglementeerden. In 1833 werd een eerste doorbraak gerealiseerd wat de minimale leeftijd van kinderarbeid naar 9 bracht.
In 1840 werd het gebruik van kinderen onder de zestien als schouwvegers verboden. (De Disney-film Mary Poppins zit dus volledig fout, als hij de zielige schoorsteenvegertjes ten tonele voert, want het boek, of liever de boeken, want het zijn er 8, speelt zich af in 1908).
In 1842 werd ondergronds werk voor vrouwen verboden. Deze wetten werden opgevolgd door de andere geïndustrialiseerde landen. Frankrijk had een resem wetten vanaf 1841 tot 1900. Pruisen (het Duitsland voor 1870) begon ermee in 1839 en zou onder Bismarck hoger scoren dan Groot-Brittannië, wat bijdroeg tot het succes van de eenheidsstaat Duitsland. In België duurde het tot 1889 voor het kinderen onder de 12 ongezonde en ongevaarlijke arbeid verboden werd. Maar er werd een loopje genomen in de sectoren die met grote concurrentie te kampen hadden en ook in de huisarbeid en de landbouw. Ook de ouders werkten met de bazen mee en bleven kinderen produceren voor de levering van goedkope werkkrachten. Het duurde in België tot 1914 voor kinderarbeid onder de veertien jaar vervangen werd door schoolplicht.
In 1903 kwam er een wet op de arbeidsongevallen voor alle werknemers. Maar toen was de eerste industriële revolutie al uitgebloed.
In 1920 werden er betere gelijke politieke kansen gecreëerd door de invoering van het algemeen enkelvoudig stemrecht. De kleine man kreeg voor het eerst een politieke stem. Het feit dat het algemeen stemrecht zolang uitbleef (het duurde tot 1948 eer ook de vrouwen stemrecht op nationaal niveau kregen en dan nog onder de druk van de Amerikanen) was de schuld van de linkse zijde die bang was dat de vrouwen massaal voor de katholieke partij zouden kiezen. Uiteindelijk zaten ze verkeerd, maar gelukkig waren er hier niet zoveel weinig militante feministen.
In Nederland gebeurde het democratische proces sneller. In 1917 werd het algemeen kiesrecht voor mannen ingevoerd. In 1919 kregen vrouwen actief kiesrecht. In 1922 werd er volledig algemeen kiesrecht ingevoerd. Tussen 1918 en 1920 verwerven vrouwen het kiesrecht in Groot-Brittannië, Duitsland en de Verenigde Staten.
Paradoxaal profiteerde de Belgische syndicalisme van deze wantoestand, omdat zij de enige officieuze spreekbuis van de kleine man was. De landen waar de burgers als mondig aangezien werden (in België is dit nog altijd niet het geval, vandaar de stemplicht), hebben opvallend heel wat minder vakbondsinmenging. Daar wordt eerder rechtstreeks op sectoriel niveau, tussen werkgever en werknemer (dus intern), wat tot betere deals leidt en dus ook tot een betere verstandhouding. Er zijn geen nationale stakingen mogelijk
Het begrip ‘spontane’ staking bestaat daar trouwens ook niet en het lamleggen van de hele economie is dan ook niet mogelijk. De economie blijft draaien en de mensen ondervinden er geen of minder last van, omdat ze niet voor verrassingen komen te staan en zich beter kunnen op voorbereiden.
Het was vooral dankzij het socialisme dat de overkoepelende sociale wetgeving tot stand kwam. Voorheen was het de werkgever die besliste over het welzijn van zijn werknemers en dus naar willekeur kon handelen. De socialistische partij werd in 1885 opgericht. De katholieke in 1912. Kerk en kapitaal zorgden ervoor dat de katholieke partij spoedig de socialistische overvleugelde, die met voortdurend geldgebrek had te kampen. De mondiale crisis van de jaren dertig veranderde die situatie echter. De vakbonden kregen meer invloed, hoewel de tweede wereldoorlog daar een stokje voor stak. Het zou tot na het einde ervan duren voor het stelsel van de werkloosheidsvergoedingen, ziekte- en invaliditeitsverzekering en betaalde jaarlijkse vakantie werd ingevoerd. Dit was enkel mogelijk omdat ook de staat bijsprong. De reden daarvoor was omdat zowel het fascisme als het communisme een beter arbeidersparadijs beloofden of hadden beloofd. Een afspraak tussen vakbond en staat zou leiden tot een innige samenwerking, waarbij de vakbond de administratie van de sociale zekerheid overnam en de staat als geldschieter optrad.
Uiteindelijk ziet de situatie er zo uit: overheid – werkgever – vakbond – werknemer. De werkgever, als verschaffer van werk en inkomsten, zit geprangd tussen de overheid en de vakbond, maar heeft daar mee leren leven. De werkgever betaalt een derde tot 80% bovenop het brutoloon als eigen bijdrage voor de sociale lasten en komt eveneens voor de helft in de syndicale premie tussen. Dat lijkt verdacht veel op maffiapraktijk: afkoop van dreigementen. De werkgever heeft er tenslotte alle belang zowel vakbond als staat tevreden te houden.
Maar de werkgever slaat ook terug. Dat blijkt uit de economische cijfers. België (en ook Nederland) zijn de kampioenen van het kleinbedrijf.
Omdat de sociale wetgeving syndicale vertegenwoordiging vanaf 50 werknemers stelt, houden de werkgevers hun bedrijf qua personeelsbezetting zo klein mogelijk. Dit kan door de werknemers een hoger productieritme op te leggen (België is niet voor niets een van de productiefste landen ter wereld), de lonen te beperken tot de verplichte indexaanpassingen en de overeengekomen Cao-afspraken, en afdelingen juridisch te splitsen als het op de werkvloer te druk wordt. Dit heeft dan ook tot gevolgd dat de vakbonden weinig of geen inspraak in de KMO’s hebben en zich noodgedwongen moeten beperken tot de sectoren met de meeste werkverschaffing, dit zijn de overheidsinstellingen en de grote ondernemingen.
Waar geen vakbondinmenging is, zijn de werknemers gedwongen om hun problemen binnenhuis af te handelen. Werknemers die hun vakbond erin betrekken, lopen het risico ontslagen te worden, en niet zelden kiest de vakbond de kant van de werkgever, omdat er geen baat bij is een juridisch dure actie op te starten.
KMO is een veel in Vlaanderen gebruikte afkorting voor "kleine of middelgrote onderneming". De term in Nederland voor KMO is MKB of Midden- en Kleinbedrijf. Een praktisch verschil is, dat MKB een aanduiding is voor de sector, niet voor een bedrijf. Men kan dus wel spreken van "een KMO" maar niet van "een MKB"; wel spreekt men van "een MKB-bedrijf".
Even een zijsprongje naar de KMO.
De Vlaamse regering en de Europese Gemeenschap beschouwen bedrijven met minder dan 50 ondernemers als klein en leggen de grens voor een KMO op maximaal 250 werknemers. Naast het aantal werknemers zijn er andere criteria betreffende omzet en zelfstandigheid. Zij vertegenwoordigen dus zowel eenmansbedrijven ("de slager om de hoek") als redelijk kapitaalsintensieve bedrijven als bijvoorbeeld softwareleveranciers.
In België vinden we het grootste aantal KMO’s terug in de sector van de zakelijke dienstverlening (15%), kleinhandel (12%), groothandel (12%) en de bouwnijverheid (11%). 6% van de KMO’s in België vinden we terug binnen de industrie, waarbij de subgroepen voeding (1,1%), metaal (1%) en uitgeverijen, drukkerijen en reproductie (1%) de grootste takken zijn.
In Vlaanderen en Wallonië is de verdeling van het aantal KMO’s over de verschillende sectoren gelijkaardig aan de nationale situatie. Het grootste verschil stellen we vast binnen de sector van de landbouw, bosbouw en visserij. In Vlaanderen is 10% van de KMO’s binnen deze sector te situeren, in Wallonië is dit 12%. Brussel kent de grootste verschillen met de andere regio’s in de sectoren van de overige zakelijke dienstverlening (22% t.o.v. 15%) en de landbouw, bosbouw en visserij (2% t.o.v. 10%).
Bedrijven met een geringe personeelsbezetting maken het leeuwendeel uit van de KMO. Zij verkiezen automatisering en hard werken boven vakbondinmenging. Vakbonden werken paradoxaal door hun acties de automatie dus in de hand. Deze tendens in het bedrijfsleven is begrijpelijk. De werkgever is als de dood voor stakingen. Dat kost hem een pak geld, omdat bestellingen niet tijdig uitgevoerd worden, wat verlies aan klanten betekent, maar ook verlies aan prestige en omzet. Het gevolg daarvan is dat mensen ontslagen moeten worden.
Niet alle werknemers kunnen zomaar ontslagen worden.Alle werknemers die deelnemen aan de sociale verkiezingen genieten van een sterke bescherming tegen ontslag, dus zeker de personeelsvertegenwoordigers in de ondernemingsraad en in het comité voor preventie en bescherming. Dit zijn de beschermde werknemers. Zij kunnen maar ontslagen worden wegens dringende reden ofwel om economische of technische redenen. De reden moet eerst erkend worden door een arbeidsrechtbank of door het paritaire comité van de sector. Onnodig uit te leggen dat de werkgever zich tweemaal zal bedenken voor hij een beschermde werknemer die zijn dag doorbrengt met zijn collega’s op te ruien en met vakbondsacties te dreigen, de bons zal geven. Het is een noodzakelijk kwaad dat hij in zijn bedrijf moet dulden in ruil voor rust op de werkvloer.
Dat staken een regelrechte bedreiging is voor de werkgever is het gevolg van het feit dat België een van de meest liberale stakingsrechten heeft. De minst beperkte en meest vrije vakbonden zijn terug te vinden in België, waar de legale doctrine niet toestaat dat er enige actie tegen hen ondernomen wordt (zelfs niet door de werkgever).
Vakbonden hebben over het algemeen de rechtsvorm van een vereniging. In België zijn vakbonden echter bij bijzondere bepaling géén rechtspersoon. Hierdoor ontsnappen ze aan de wetgeving op de boekhouding en het openbaar maken van jaarverslagen.
Laten we het eens over dat beruchte Belgische stakingsrecht hebben.
Weinig mensen stellen tegenwoordig het recht op staken in vraag, maar over de reikwijdte van dit recht kan heftiger gediscussieerd worden. Zo is het maar zeer de vraag of het bedrijfsleven moet opdraaien voor stakingen die voortvloeien uit politieke keuzes (denk maar aan het beruchte Generatiepact). Een deel van de opgelopen schade zou kunnen verhaald worden op de vakorganisaties, ware het niet dat ook op dit punt ons land zich internationaal onderscheidt van de anderen. Omdat de Belgische vakorganisaties geen rechtspersoonlijkheid hebben kunnen ze niet aansprakelijk gesteld worden voor hun daden.
Opdat een staking legaal zou zijn, moeten de werknemers er een redelijk belang bij hebben. In de praktijk blijkt dat de meest voorkomende stakingen te maken hebben met volgende kwesties:
Arbeidsvoorwaarden
• Veiligheid- en gezondheidskwesties
• Het beëindigen of schorsen van een overeenkomst
• Locatie van de werkgelegenheid
• Disciplinaire kwesties
• Faciliteiten voor de officiële vertegenwoordigers van een vakbond
Een verlieslijdende pakjesdienst hoort hier niet bij.
Stakingen om tot een CAO te komen, mogen in België. Een CAO is tussen haakjes een sectoriele overeenkomst tussen werkgever en werknemer waarbij de laatste bepaalde eisen afdwingen die een gans jaar gelden een waarvan niet afgeweken kan worden. Omdat die collectief is profiteren ook de werknemers die anders voor een loonsverhoging niet in aanmerking zouden komen daarvan. De werkgever zal aldus loonsverhogingen enzovoorts zoveel mogelijk in discussie stellen, wat tot krachtmetingen kan leiden.
Inge Vervotte, vakbondswoordvoerder in het dossier van Sabena, heeft haar steile politieke carrière te danken aan haar (mislukte) poging om tot een akkoord met de werkgevers te komen.
De legaliteit van een staking zal niet worden bepaald door te verwijzen naar het doel ervan, maar wel door de ‘feitelijkheden’ die ermee gepaard gaan. Voorbeelden hiervan zijn:
• Illegaal opstellen van stakerspiketten (die voorkomen dat niet-stakende werknemers en/of leveranciers het bedrijf binnengaan)
• Illegale bedrijfsbezettingen
• Gebruik van geweld / bedreigingen
• Het aanrichten van materiële schade tijdens de staking
In deze gevallen kan de voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg en/of de voorzitter van het arbeidsgerechtshof tussenkomen en een eind aan de staking maken. In de praktijk gebeurt dit zelden.
Een van de bekendste gevallen waarbij de vakbond haar boekje te buiten ging was dat van Alain Zenner, curator van het failliete Forges de Clabecq, die een moot kreeg en met bebloed gezicht in de media verscheen. Hij kreeg heel wat sympathie voor zijn heldendaad van het establishment en begon daarna een succesrijke politieke carrière.



Vakbonden zijn lucratief, zelfs als je er tegen bent.

Er zijn dus grenzen aan wat de vakbond kan en mag.Maar dat geldt niet voor stakingen. Daar kan de vakbond zich uitleven. Er zijn in België geen beperkingen aan de schaal van een staking. Stakingen kunnen bijvoorbeeld voorkomen in elke industrie, regio, bedrijf of bedrijfstak. In bepaalde sectoren (en dit geldt voor de meeste landen) zijn er wel enkele beperkingen zoals het voorzien van een minimale dienstverlening.

Hoe zit het in het buitenland?
In Frankrijk hebben individuele werknemers het beschermde (grondwettelijk) recht om deel te nemen aan industriële acties.
In andere landen zijn er stringentere regels voor stakers en stakingen. In Duitsland bijvoorbeeld, hebben werknemers geen individueel recht om industriële acties op te zetten en stakingen die niet zijn goedgekeurd door de vakbonden zijn illegaal. In Denemarken zijn industriële stakingen enkel toegestaan als ze gericht zijn op het behalen van een collectief akkoord. Ook in dit land hebben individuele werknemers niet het recht om een industriële actie op poten te zetten. De meest strenge bewoordingen vinden we waarschijnlijk terug in het Verenigd Koninkrijk. Daar bestaat immers geen positief recht om deel te nemen aan industriële acties. In sommige landen kan een werkgever al op voorhand legale acties ondernemen tegen een illegale staking en zo de organisator ervan verplichten van de voorgenomen acties af te zien. Dat is onder meer het geval in Duitsland, het Verenigd Koninkrijk, Denemarken, Ierland, de Verenigde Staten en Griekenland. Een dergelijk voorlopig verzoek is niet mogelijk in onder meer België, Frankrijk en Oostenrijk. In Denemarken is een spontane staking meestal illegaal omdat het een inbreuk vormt op de clausule van ‘sociale vrede’. Ook in Duitsland zijn spontane stakingen illegaal, behalve als ze achteraf worden geautoriseerd en overgenomen door een vakbond (waarna ze dus legaal worden). In het Verenigde Koninkrijk is een spontane staking die niet goedgekeurd is door de vakbond een ‘niet-beschermde industriële actie’ en kan het dus ook niet rekenen op de beschermingsmaatregelen die wel gelden bij een officiële staking.
Een belangrijke opmerking is wel dat in de meeste landen waar spontane stakingen zijn toegestaan, er een uitzondering bestaat voor bepaalde sectoren. Ordediensten en verzorgend personeel zijn dan bijvoorbeeld typische diensten die een minimumbezetting moeten garanderen.
In de Engelse wetgeving is het wel toegestaan om een piket op te slaan aan de werkplaats, maar zijn blokkades uit den boze. In Frankrijk zijn blokkades toegestaan als het de werknemers niet verhindert om naar hun werkplaats te gaan. Ook in Duitsland is het blokkeren van gebouwen verboden.
Er zijn verschillende soorten stakingen en evenveel redenen om te staken. Laten we er enkele onder de loep nemen.
Politieke staking.
In België kan een dispuut van politieke aard dat niet gerelateerd is aan de arbeidsvoorwaarden, de basis vormen voor een staking. Op dit gebied is ons land min of meer een witte raaf. In Spanje heeft recente ‘case law’ aangetoond dat een politieke staking niet illegaal is onder bepaalde omstandigheden, als de professionele belangen van de werknemers rechtstreeks in het spel zijn.
In de meeste andere Europese landen geldt een ander verhaal. In Frankrijk vallen politieke stakingen niet onder de bescherming tegen ontslag. Een soortgelijke situatie geldt in het Verenigde Koninkrijk, waar een staking van politieke aard niet onder de immuniteitsvoorwaarden van de vakbond valt. In Duitsland en Denemarken zijn politieke stakingen illegaal, net als in Griekenland, Italië en Luxemburg.
Schadeclaims
Door het recht op staken kunnen Belgische werkgevers geen schadeclaims indienen bij een spontane staking. Een vakbond die een staking organiseert in ons land is niet verantwoordelijk voor de veroorzaakte schade. Dit in tegenstelling tot het merendeel van de Europese wettelijke systemen, waar wel wordt voorzien in een schadeclaim tegen de organisator van een illegale staking (bijvoorbeeld in Duitsland, het Verenigde Koninkrijk, Spanje, Zweden en Oostenrijk). In het Verenigde Koninkrijk, Zweden en Finland is het bedrag dat kan geclaimd worden wel begrensd.
De voorgeschreven omstandigheden waarbij men schade kan claimen, verschillen van land tot land. In Duitsland heeft een werkgever die schade lijdt bij een spontane staking recht op schadeclaims tegen de vakbond en de individuele werknemers. Ook in het Verenigde Koninkrijk kan een werkgever de vakbond vervolgen als die een industriële actie heeft ondernomen die niet in overeenstemming is met of ter bevordering van een geschil tussen werknemers en werkgevers. Volgens de Franse ‘case law’ kan een werkgever compensatie krijgen voor de opgelopen schade tijdens een staking, hetzij van een vakbond, hetzij van individuele werknemers.
Lockout
Ook voor de werkgevers staat er een sanctieoptie open, namelijk een lockout. In dit geval staat een werkgever de werknemers niet toe om aan het werk te gaan tijdens een industrieel dispuut. De Belgische rechtspraak aanvaardt de wettelijkheid van een lockout als het ‘legitieme verweer’ tegen een illegale staking. Maar die wetgeving is strikt en vereist dat een lockout voorafgegaan wordt door een verzoeningspoging. Een lockout mag dus enkel dienen als laatste uitweg. Als er een wettige lockout is, worden alle werknemerscontracten geschorst. Er moeten dan dus geen lonen worden uitbetaald voor zolang de lockout duurt.
Even wat uitleg over het belangrijkste bestaansrecht van de moderne vakbond: de tussenkomst in Werkloosheidsuitkeringen.
Het Belgische organisatiesysteem werkt via de vakbonden. Er zijn drie erkende vakbonden die als uitbetalinginstellingen fungeren: Liberale vakbond (ACLVB), de Christelijke vakbond (ACV) en, Socialistische vakbond (ABVV) die dus qua confessionaliteit innig verbonden zijn met hun partijsysteem. Ze werken echter niet voor je als je geen lidgeld betaalt. Dit lidgeld bedraagt tussen de 50 en 150 euro per jaar. Er is ook een Hulpkas voor Werkloosheidsuitkeringen als je niet aangesloten bent bij een vakbond. De dienstverlening is gratis, maar die is vrijwel onbestaand. Je sluit je hierbij aan als je de partijpolitiek van de traditionele vakbonden niet ondersteunt.
Wie bij een vakbond is aangesloten kan over heel wat voordelen beschikken, zoals recht op stakingsvergoeding, juridische bijstand en lobbyen op de RVA. Bij een inkrimping van het personeelsbestand kan een vakbond eisen dat eerst de niet-georganiseerde werknemers worden ontslaan. Door de eenmaking van de Europese markt ontstaat namelijk een massale invoer van goedkope werkkrachten uit de armere landen. Deze hebben er geen boodschap aan om gesyndiceerd te zijn, en hun tussenpersonen zullen ze ook hun rechten niet vertellen. Die zijn uiteraard een doorn in het oog van de vakbonden omdat ze zich niet aan de regels van het spel hoeven te houden en aan minimum lonen willen werken.
De invloed van de vakbonden kunnen we zien aan de hand van twee extremen: de Amerikaanse en Belgische vakbonden.
Geen vakbonden in huis betekent voor bedrijfsleiders een enorm competitief voordeel. Want vakbonden eisen een degelijk salaris voor hun leden. Maar wacht even. Het draait om meer dan het loon alleen: zonder vakbonden heeft het management de handen vrij om werkafspraken te maken, vakantiedagen op te leggen, al dan niet veiligheidsvoorzieningen of ziekteverzekeringen te voorzien. Dit (Belgisch) vakbondsargument maakt evenwel geen indruk op de Amerikanen. Het is opvallend hoe weinig animo er was bij het wetsvoorstel van de Amerikaanse president om de sociale zekerheid op te krikken en de 35 miljoen armen een goedkope zorgverzekering te verstrekken. Het voorstel werd afgeketst door het Congres en is met stille trom afgevoerd. De (rechtse, rechtgeaarde, WASP Amerikanen vinden nu eenmaal dat staatsinmenging een aanslag is op hun persoonlijke vrijheid en daarvoor zijn ze bereid een groot deel van hun fellow-Americans bij het grof huisafval te zetten.
Dit is een fundamenteel verschil tussen het staatsgecontroleerde België en het vrijheidslievende Amerika.
Vakbonden in Amerikanen zijn geen succes. Vandaag is amper 12 procent van de werkende Amerikanen lid van een vakbond. In 1955 was dat nog 35 procent. De grootste Amerikaanse vakbond is de NEA, de National Education Association, die het openbaar onderwijs verenigt. Industriële vakbonden staan ver achter.
De syndicalisatiegraad in België bedraagt 73%, wat het hoogste percentage van de geïndustrialiseerde westerse landen. In vergelijking: in 2001 was 25% van de Nederlandse werknemers (in de leeftijd 15-64 jaar) aangesloten bij een vakbond ("georganiseerd"). In 2003 waren circa 1.927.000 personen lid van een Nederlandse vakvereniging. De grootste vakcentrale, de FNV, zag het ledental dalen van 1,233 miljoen in 1999 naar 1,171 miljoen in 2006. In 1994 had de FNV 1,111 miljoen leden. De invloed van de vakbonden daalt met de dag. Dit is ook zo in het buitenland. Blijkbaar is België dus de witte raaf.
Financiering van de vakbond.
Beperken we ons tot het ACV, de grootste vakbond (ik heb trouwens geen cijfers over het ABVV, dat daar kennelijk geen ruchtbaarheid wil aan geven).
Het ACV is ontstaan uit een symbiotische koppeling tussen kapitaal en kerk. Zij was het antwoord op het groeiende succes van de socialistische vakbond. Het ACV wilde de kerk in het midden houden (ook letterlijk) en kon daardoor rekenen op de katholieke solidariteit tussen werknemers en werkgevers en deze traditie is op heden blijven bestaan.
Eind 2007 telde het ACV ruim 1,6 miljoen leden - waarvan 1.120.000 in Vlaanderen. Het ACV is daarmee de grootste vakbond in België. Het ABVV geeft op zijn website aan 1.415.000 leden te hebben die dus elke maand een bijdrage betalen.
Die bijdrage schommelt tussen de 50 en 150 euro. Als we de gemiddelde bijdrage op de mediaan stellen (100 euro) krijgt het ACV jaarlijks 160 miljoen euro binnen en het ABVV 141 miljoen. Dat is een hoop geld waarvoor ze geen verantwoording hoeven af te leggen, en geen belastingen moeten over betalen.
Naast de ledenbijdragen – de belangrijkste inkomstenbron voor de syndicale activiteiten van het ACV - zijn er nog een aantal andere inkomstenbronnen: het ACV krijgt voor een aantal van haar vakbondsactiviteiten subsidies van de overheid (bijvoorbeeld voor permanente vorming en voor internationale samenwerking). Die subsidies blijven evenwel zeer beperkt, precies omdat ze geen boekhouding voeren en dus geen beroep kunnen doen op financiële tussenkomst. Niet dat dit nodig is.
Voor de administratieve activiteiten die het ACV vervult als uitbetalinginstelling van de werkloosheidsvergoedingen ontvangt het ACV van de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening (RVA) een beheersvergoeding. Het ACV had van oudsher werkloosheidskassen, gefinancierd door een eigen bijdrage van de leden. Toen die werkloosheidsverzekering veralgemeend werd en een onderdeel werd van de sociale zekerheid, bleef het ACV verder erkend als uitbetalinginstelling. Deze vergoeding verhoudt zich tot het aantal dossiers. Ook ABVV, ACLVB en de Hulpkas voor werkloosheidsuitkeringen (HVW) krijgen zulke vergoeding in verhouding tot hun ‘marktaandeel’. Hoe groter de vakbond, hoe groter de vergoeding. In 2007 bleek dat de federale overheid 143,1 miljoen euro aan deze instellingen heeft betaald, een stijging van 3,7% ten opzichte van 2006. Een opvallend cijfer, want de werkloosheid daalde.
Als tegenprestatie moeten de vakbonden de RVA inzage in hun dossiers verlenen. Dit is zowat de enige overheidscontrole waaraan ze zich moeten ontwerpen. Dit in het kader van de strijd tegen onrechtmatige werkloosheidsuitkeringen. Uiteraard zijn de vakbonden niet geneigd om leden te verliezen die door de RVA geschrapt zijn en zullen ze die inzage zoveel mogelijk beperken.
Het ACV verwerft uiteraard ook inkomsten via haar beleggingen die het doet. Welke die beleggingen zijn, weten we niet. We veronderstellen dat ze nauw samenwerken met de bankwereld en geld naar fiscale paradijzen versluizen.
Het ACV heeft een bankrekening in Luxemburg waarop in 2000 25 miljoen euro stond. Recente cijfers zijn mij niet bekend. Deze ACV- rekening staat op naam van de voorzitter, de algemene secretaris en de nationale verantwoordelijke voor de financies. Iedereen mag een buitenlandse rekening hebben in de “vrije”wereld. Dus ook het ACV. Er zijn echter plichten: het bestaan van een dergelijke rekening moet worden meegedeeld en op de inkomsten dienen belastingen betaald te worden. Maar het ACV beroept zich op internationale wetgeving om te verantwoorden dat het om een "niet-openbare rekening" gaat waarop dus geen belastingen dienen te worden betaald aangezien "noch de vakbond als feitelijke vereniging noch de individuele leden belastingplichtig zijn voor de inkomsten voortkomend uit de verzamelde middelen van de weerstandkas”.
Waarom rekeningen hebben in andere landen, zoals het belastingparadijs Luxemburg? 
"Het onderbrengen van de stakingskas in een ander land", zo zegt het ACV, "is aangewezen ter beperking van de kwetsbaarheid, bijvoorbeeld tegen overheidsingrijpen (o.a. de blokkering van rekeningen) bij algemene staking of andere acties".
Hoeveel geld er in de centrale weerkas is, zo gaat het ACV verder, moet geheim blijven, want moesten de werkgevers weten hoeveel er in de kas is, zouden ze stakingen kunnen uitlokken, ten einde de vakbond financieel te breken.
Maar er is meer. De vakbonden, waaronder het ACV, hebben in ons land een zeer machtige positie. Zij maken deel uit van honderden instellingen en comités, zoals de Nationale Bank, de Centrale Raad voor het Bedrijfsleven, de Nationale Arbeidsraad, de Paritaire Comités, de arbeidsrechtbanken en hoven. De vakbonden hebben het monopolie bij het voordragen van de kandidaten arbeiders en bedienden voor de komende sociale verkiezingen. De grote vakbonden maken deel uit van de bekende socialistische en christelijke zuilen en beïnvloeden rechtstreeks de politiek in ons land.
De vakbonden beheren daarenboven samen met de werkgevers, de sociale zekerheid, goed voor zowat 35 miljard euro; ze sluiten Cao’s, die, wanneer ze algemeen verbindend worden verklaard, juridisch gelden voor alle werkgevers en werknemers van het hele land of van de betrokken bedrijfstak. Zij innen in de sectoren gelden, die paritair beheerd worden, in het kader van Fondsen voor Bestaanszekerheid. Ook die Fondsen van zijn een voorbeeld van non-transparantie.
De uitgaven.
Wat de uitgaven betreft, naast de organisatorische kosten, moet de vakbond ook haar stakende leden uitbetalen.
Als een groep werknemers beslist om te gaan staken, schorten ze automatisch hun arbeidsovereenkomst op. De werkgever is dus niet meer verplicht hun loon verder uit te betalen. Vanaf dat ogenblik kunnen enkel stakers die bij een vakbond zijn aangesloten, een stakingsvergoeding krijgen (in principe 20 euro per dag). Maar ze ontvangen die vergoeding alleen als de vakbond de staking vooraf heeft erkend (of uitgeroepen).
Stakers die niet bij een vakbond zijn aangesloten, krijgen in principe geen loon uitbetaald. Het spreekt vanzelf dat de meeste door de vakbonden erkende stakingen gesteund worden door de grote partners, ACV en ABVV omdat die het meeste geld ter beschikking hebben. Voor de andere vakbonden kunnen langdurige stakingen een zware tol op hun kas betekenen.
De nieuwe politieke cultuur.
Tegenover al die vakbondsmachtuitingen staat er geen democratische legitimering. De vakbonden hebben geen rechtspersoonlijkheid, hun leiders worden niet democratisch verkozen, de leden hebben geen inzage in de financiën van hun bond. Geen informatie aan eigen leden, daar waar de vakbonden met klem en terecht medebeheer en inspraak, met informatie, vragen aan de ondernemingen. Waarom zelf het voorbeeld niet geven?
Hier is heel wat te doen in het kader van de "nieuwe politieke cultuur": democratie, openheid en tolerantie.
Mag men verwijzen naar buitenlandse voorbeelden: in de VS en het Verenigd Koninkrijk worden de syndicale leiders democratisch verkozen en worden de financiën bekend gemaakt. De Amerikaanse vakbonden zijn fier op hun stakersfondsen en pakken daar gretig mee uit ter gelegenheid van de onderhandelingen. In Nederland maken de vakbonden een jaarrekening bekend.
In Frankrijk hebben de werkgevers en de grote ondernemingen beslist een open beleid te voeren in verband met hun beloning en deelname in de winst van het top management. Een goede stap vooruit.
Vakbonden hebben het meest succes in noodlijdende, slecht gemanagede en weinig doelmatig werkende sectoren. Daar waar de vakbonden weinig of geen toegang krijgen, blijken de sectoren gunstiger te evolueren. Het zijn voornamelijk kleinere bedrijven, de KMO’s, die de moderne economie op gang trekken. De bedrijven die geen rekening met vakbondinmenging moeten houden omdat hun personeelsbestand te gering is. België bekleedt op het gebied van innovatie in Europa de zesde plaats. Dat blijkt uit een rapport van de Europese Commissie. België liet in het rapport een gemiddelde groei van 2 procent optekenen in de vijfentwintig onderzochte innovatie-indicatoren. België voert samen met Groot-Brittannië het achtervolgende peloton aan op de innovatieve Europese economieën Zweden, Denemarken, Finland en Duitsland.
De vakbonden moeten eens goed beginnen nadenken over hun sociale rol. Willen ze de vooruitgang stremmen of de werknemers zelf laten beslissen hoeveel ze willen werken en verdienen?
De vakbonden proberen hun macht te behouden. Ze zullen die met hun enorme kapitaalmiddelen, hun verknochte achterban en hun stakingsdreigingen verdedigen, zelfs als dat de economie ernstige schade kan toebrengen. Er zal een Europese tussenkomst nodig zijn om aan deze wantoestand een einde te maken.

Je kunt deze bijdrage ook downloaden en afdrukken op ons forum

Geef je mening op het forum van de Hartenvreter.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten